Gods Heil’s-daden en Israëls ondank.

Joop Gilhuis

Psalm 106.

Gods Heil’s-daden en Israëls ondank.

Halleluja, looft de Heer, want Hij is wonderbaar goed,
en Zijn Goedheid is tot in eeuwigheid, dank zij Zijn bloed.
Wie kan d' machtige daden des Heren uitspreken, wie,
al zijn lof laten horen over d' ganse aarde, wie ?

Welzalig zij die het recht weten te onderhouden,
die steeds opnieuw recht betonen, de mensen vertrouwen.
Gedenk mij o Heer, naar het welbehagen in Uw volk,
bezoek mij met Uw Heil, zodat ik het goede vertolk.

Zodat ik 't goede voor Uw uitverkorenen mag zien,
mij verheugen met de vreugde van Uw volk dat ik dien.
Ik wil mij beroemen in 't erfdeel door U geschonken,
verblijden met hen, die in Uw verbond zijn beklonken.

Maar wij hebben gezondigd, zo ook onze vaderen,
z' waren met goddeloze beelden aan het klateren,
Onze vaderen in Egypte sloegen geen acht op Uw wonderen,
niet meer Uw gunstbewijzen, liever bij hun afgoden aanmonsteren.

Lagen dwars bij de Schelfzee, zij willen aboleren,
maar Hij verloste hen toch om Zijn Naam, Heer der Heren.
Dit deed Hij om Zijn Krachten te tonen aan de volken,
droog werd de Schelfzee omdat de wind priemde als dolken.

Hij sprak en 't gebeurde, 't volk ging door de waterdiepte,
als 'n woestijn, niets struikelde, niets in het geniepte.
Hij verloste hen uit de boze machten van hun haters,
bevrijdden hen uit d' macht van d' vijandige vuil-praters.

t 'Water bedekten hen, geen bleef in leven, alleen stof,
toen geloofden zij Zijn Woorden en zongen zij Gods lof.
Dra vergaten zij Zijn Werk, gingen anders verlangen,
wachtten niet op Zijn Raad en werden met lust bevangen,

ze verzochten God in de wildernis en woestijnen,
Hij gaf hun wat zij wensten en liet hen diep verdwijnen.
z' Werden afgunstig op Mozes en zijn broer, Zijn Knechten,
d'Heiligen des Heren moesten weg, door te bekvechten.

De aarde opende zich en verslond Datan terstond,
zij bedekte d' bende van Abiram diep in d' afgrond.
'n Vlam verteerde hen, vuur ontbrandde onder hun bende,
de god-lozen verdwenen met hen in 'n vuur dat rende.

Daarna maakte zij een gouden kalf, een gegoten beeld,
zij bogen voor haar neer, gaven daar hun eer voor inteelt.
Zij verlieten God, die ook hun verlosser was, voor 'n kalf,
een beeld van een rund wat gras eet, ze wisten 't nog niet half.

Hij die Grote dingen deed, in 't land Egypte, van Cham,
waar t volk niet meer te eten had', dan 'n kale boterham.
Hij liet hen Zijn krachtige daden en wonderen zien,
en uit het land van Cham bevrijdde Hij hen bovendien.

Zijn geduchte daden bij de Schelfzee alom bekend,
dat liet hen helemaal koud, zij waren toch nog verwend?
Hij zei:" Ik ga dit volk wegdoen, 't is uit met Mijn geduld,"
maar Mozes sprong naar voren en zei:"U heeft 'n Ereschuld."

Als Zijn uitverkoren Mozes niet voor Hem had gestaan,
dan was het met het volk van Israël zeer slecht vergaan.
Mozes zei:"Laat de volken rondom, toch niet lachen om U,
'k bid om vergeving voor dit volk, houdt 't in gedachten nu.

Even later versmaadden zij het kostelijke land,
zij morden in hun tenten, wat is er nu weer aan d' hand.
Zij luisterden niet naar Hem, geloofden Zijn Woorden niet,
Hij zwoer met geheven Hand:" K'Zorg dat men u neder stiet."

Dit alles, zomaar ontstaan door Baäl-Peor groepen,
zij wilden Israël koppelen, samen met hun troepen.
Die gingen door d' knieën, zij aten offers van doden,
zo tergden z' God met hun daden, men trad Zijn geboden.

God sloeg hen toen met'n geweldige plaag duizenden dood,
maar door het gericht van Pinechas stopte de plaag, groot.
Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend door d' Heer,
van geslacht tot geslacht zal hij hiermee d' Heer vereren.

Zij vertoornden de Heer weer, bij Meriba-s water,
t verging Mozes zeer kwalijk door hun eeuwig gesnater.
Zij waren opnieuw weer tegen zijn geest weder-spannig,
Mozes gebruikte zijn lippen onbezonnen, drammig.

Zoals afgesproken, verdelgden zij de volken niet,
z'lieten zich in met heidenen tot hun eigen verdriet.
Leerden hun werken en goden, die tot 'n valstrik waren,
offerden kind'ren aan boze geesten, die barbaren

Zij offerden hen op de afgodsbeelden van Kanaän,
zodat het land door grote bloedschuld werd ontwijd, meer dan.
Zij verontreinigden zichzelf door hun boze werken,
pleegden overspel door hun daden, buiten all' perken.

Toen ontbrandde de toorn des Heren fel tegen zijn volk,
Hij gruwde van Zijn erfdeel en gaf hen over aan 'n tolk.
Hij gaf hen in d' macht van vreemde volken, die hen haatten,
hun vijanden verdrukten hen, zij kromden zich, verlaten.

Vele malen redde Hij hen, 't waren zijn kinderen,
maar zij waren weerspannig, wilde Hem steeds hinderen.
Daardoor zonken z' steeds dieper weg in ongerechtigheid,
totdat z' in ademnood kwamen en riepen Hem om strijd.

Hij hoorde hun gejammer en dacht toen aan Zijn Verbond,
ja, Hij schoot haastig ter hulp en bevrijdde hen terstond.
Dan deed Hij hen barmhartigheid vinden en ervaren,
bij al die weggevoerde mensen na al die jaren.

z'Riepen:"Verlos ons, Heer, onze God, verlos ons toch,
verzamel ons weder uit d' volken, U te loven, nog.
Ons beroemen in Uw lof, geloofd zij Israëls God,
van eeuwigheid tot eeuwigheid, bent U, ons aller God.
En al het volk zegge:

"Amen, Halleluja."

God redt uit alle nood.

Bewerkt door Joop Gilhuis

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht »

Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken

Over dit gedicht  

Geplaatst op: 19-05-2018

Beoordeel dit gedicht nu

Over deze dichter

Joop Gilhuis (Actief sinds: 09-12-2016)

Auteursrechten

Op dit gedicht ‘Gods Heil’s-daden en Israëls ondank.’ van Joop Gilhuis zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.