Lofpsalm op Gods Heilsdaden.

Joop Gilhuis

Psalm 105. Van David?

Lofpsalm op Gods Heilsdaden.

Looft de Heer, roept Zijn Naam, maakt die de volken bekend,
zingt Hem, psalm zingt Hem, Zijn wonderen zijn voor ons bestemd.
Spreek daarover en beroem u, in Zijn Heilige Naam,
het hart van wie de Heer zoeken verheugen zich te saam.

Vraagt U maar naar de Heer en Zijn Glorieuze sterkte,
de God onzer vaderen, Hij die ook mijn heil bewerkte.
Zoekt steeds Zijn Aangezicht, gedenk Zijn Wonderwerken steeds,
de oordelen van Zijn mond en de tekenen al reeds.

U nakroost van A`bra`ham, zijn knecht, bent uit-verkoren,
Uit Ja`c o b is de Redder dezer wereld geboren.
Hij, d'Heer, onze God, Zijn oordeel gaat over d`aarde,
Hij gedenkt in eeuwigheid aan Zijn Verbond, mijn waarde.

Het verbond dat Hij met A`b`r`a`ham sloot en aan I`s a ä k Zijn eed,
't was voor Jacob tot een inzetting, dat Israël heet.
Het woord dat Hij gebood aan duizend geslachten van toen,
Ik zal Kanaän geven, t erfdeel vol honing en bloem.'

Zij waren eerst met weinige in getal, 'n kleine schare,
als vreemdelingen trokken zij van volk tot volk, een mare.
Hij liet niet toe, dat een Koninkrijk of mens, hen drukte,
Hij strafte Koningen om hun best-wil, alles lukte.

Raak mijn gezalfden niet, doe mijn profeten geen kwaad,
gebeurde`t toch, dan vielen als straf, hun koppen op straat.
Toen gaf Hij hongersnood en alle brood was verdwenen,
Hij zond toen een man, Jozef, die als slaaf is verschenen.

Men sloeg hem in boeien, d`voeten in ijzeren sloten,
dit was zijn slechte welkom in het land van despoten.
Dit duurde toch wel even, maar zijn woorden werden waar,
de uitspraak van de Heer stelde hem in 't gelijk voorwaar.

De Koning zond boden heen en lieten hem zomaar los,
en stelde hem aan als zijn huisheer in Koningen-dos.
Hij werd de heer des huizes en heerser over het land,
hij onderwees de oudsten zonder onderscheid van stand.

Toen, verbleef Israël's Jacob, in Cham, te Egypte,
later moest zijn nazaat, stenen maken, op juiste stipte.
Maar Hij maakte Zijn volk zeer vruchtbaar en oppermachtig,
tegenstanders haatten hen, maakten ze wezel-achtig.

God zond Mozes zijn knecht, en Aäron door Hem verkoren,
zij deden tekenen Gods en geen Jood ging verloren.
Hij zond duisternis in het land van Cham, diep en donker,
het was zo zwart, men zag totaal geen sterren geflonker.

Weerspannigheid was er niet tegen Zijn gesproken woord,
Hij veranderde hun water in bloed, d'vissen vermoord.
Kikvorsen sprongen rond, zelfs in de Koning`s-vertrekken,
daarna steekvliegen en muggen 't wemelde als gekken.

Regen werd hagel, als ballen groot, ook was er veel vuur,
druiven sloegen kapot en vijgen werden hard als 'n muur.
bomen braken met veel geweld, niets stond meer recht in 't veld.
toen kwamen verslinders, sprinkhanen, z' konden niet geteld.

Zij aten alle groen kruid in 't land, dat zij verslonden,
alles was kaal en er werd geen sprietje meer gevonden.
Als laatste plaag, gingen alle eerstgeborenen dood,
toen mocht Israël vertrekken met goud, zilver en brood.

Egypte was blij toen zij gingen, zij zeiden:"Ga heen."
't Waren er veel, mens en dier, er struikelde echter geen,
Grote vrees was voor God en -het volk- op hen gevallen,
z' lieten hen met graagte gaan maar 't zou toch niet bevallen.

Egypte kreeg toch spijt en ging hen achterna, met spoed,
maar God greep daar in, gaf 'n wolkkolom met vurige gloed.
Hij leidde hen door zeeen heen, waar Farao met zijn macht,
minuten later, met heel zijn leger werd omgebracht.

Hij beschermde overdag met Zijn Wolk, kwakkels vielen neer,
het Hemelbrood gaf Hij hen, honger leden zij niet meer.
Hij opende ook een rots en water kwam als 'n rivier,
Hij dacht aan Zijn Heilig woord, kinderen hadden plezier.

Gedachtig aan Zijn knecht Abraham en 't verbond met hem,
voert' Hij Zijn volk uit Egypte, naar 't nieuw Jeruzalem.
Hij deed dit met blijdschap, de uitverkorenen juichen,
zij jubelen uit voll' borst, dagenlang last van d' huigen.

Hij gaf hen alle landen, met volken en hun werken,
zodat zij altijd Zijn inzettingen zouden bemerken.
De Heer Zijn wetten, zouden bewaren in hun harten,
Halleluja, vrijgekochten, mensen zonder smarten.

Gods Heil's-daden en Israëls ondank.

Bewerkt door Joop Gilhuis.

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht »

Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken

Over dit gedicht  

Geplaatst op: 19-05-2018

Beoordeel dit gedicht nu

Over deze dichter

Joop Gilhuis (Actief sinds: 09-12-2016)

Auteursrechten

Op dit gedicht ‘Lofpsalm op Gods Heilsdaden.’ van Joop Gilhuis zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.