INLOGGEN
«»

Waar blijft des Heren trouw aan David?

Psalm 89.
Van Etan de Ezrachiet, een leerdicht.

Waar blijft des Heren trouw aan David?

Van de zegeningen des Heren wil ik steeds zingen,
door de generaties heen, kan ik dat niet bedwingen.
Met mijn mond o Heer, zal ik van Uw heil vertellen,
ik zei:"Voor eeuwig zal Uw goedheid mij herstellen.
In de hemel bevestigt U Uw trouw, o grote God,
halleluja, dank U wel Heer, voor dit eeuwigheidslot."

Met mijn uitverkorene maakte Ik mijn verbond,
aan mijn knecht David heb Ik het gezworen, terstond.
Ik zal nu uw nakroost bestendigen voor altijd,
en uw troon bevestigen tot in der eeuwigheid.
Daarom loven de hemelen Uw wondermacht,
Uw trouw in de gemeente met heiligen pracht.

Want wie in de Hemel kan de Heer onze God evenaren,
en wie van de goden is Hem gelijk, kan een storm bedaren?
God is ontzagwekkend in de raad der heiligen,
geducht boven hen, die steeds weer willen wijzigen.
Heer, de God van legermachten, wie is als U,
grootmachtig en vol van trouw is Hij, rondom mij.

U heerst over de overmoed van grote golven in de zee,
als zij zich verheffen, stilt U hen, zij volgen U dan gedwee.
U heeft Rahab als een verliezer verbrijzeld,
door Uw sterke arm werd hij verstrooid, gegijzeld.
Van U is de hemel, zo ook deze mooie aarde,
de wereld, haar volheid, U schiep haar en U bewaarde.

De windstreken, U heeft ze geschapen, noord en zuid,
Tabor en Hermon, jubelen nu in Uw naam, voluit.
U heeft een machtige arm, ook Uw hand heeft kracht,
Uw rechterhand verheven, elkeen ziet Uw macht.
Gerechtigheid en recht is de grondslag van Uw rijk,
goedheid en trouw straalt vanuit geheel Uw koninkrijk.

Welzalig het volk dat het jubelgeroep kent,
zij wandelen Heer, in het licht van wie U bent.
In Uw naam en aanschijn juicht men de ganse dag,
en door Uw gerechtigheid krijgen zij gezag.
Want U bent de luister van hun sterke leger,
Uw liefde is ons schild, wij zijn door U integer.

De Heilige Israëls, ons schild, onze koning,
U heeft ooit in een gezicht gesproken: 'beloning.'
Toen sprak U tot al Uw gunstgenoten en zei:
"Aan een held heb Ik hulp toebedeeld, die maakt vrij."
Mijn knecht David heb Ikzelf uit het volk verkoren,
door olie van Mijn hand, is een koning geboren.

Mijn hand zal hem steunen en mijn armen hem sterken,
geen zwaard zal hem raken, Ik bescherm met mijn vlerken.
Geen booswicht zal hem gaan verdrukken of bestrijden,
Ikzelf zal ze verpletteren, en laten lijden.
Wie hem haten, zal Ik verslaan, zijn hoorn verhogen,
mijn trouw en goedheid zullen zijn tot hemelbogen.

Ik zal zijn hand leggen op zee, zijn rechter op de stromen,
Hij zal dan tot Mij zeggen:"Vader, mag ik tot U komen.
Mijn God, de rots van mijn heil, U bent mijn Vader,
ik vertrouw op U,U bent mijn levensader."
Ja Ik zal hem tot mijn eerstgeborene stellen,
tot hoogste van de koningen der aarde tellen.

Altijd zal Ik voor hem, mijn goedheid bewaren,
mijn verbond is voor hem en zal nooit verjaren.
Zijn nakroost zal Ik voor altijd laten bestaan,
en zijn troon zoals de dagen des hemels, gaan.
Als zijn zonen toch mijn wet verlaten en eigenwijs,
tegen Mijn voorschrift handelen, is tegenslag hun prijs.

Ik zal hen dan zeker met de roede bezoeken,
met plagen hun ongerechtigheden vervloeken.
Toch zal Ik hen zeker mijn liefde niet onthouden,
mijn trouw niet verloochenen, zij blijven behouden.
Mijn verbond niet ontwijden, niet wil veranderen,
wat door mijn mond is gezegd, zal Ik verankeren.

Eenmaal heb Ik daar bij mijn heiligheid gezworen,
hoe zou Ik naar David liegen:"Alles verloren!"
Ik zal zijn nakroost voor altijd laten bestaan,
zijn troon zal voor Mij als een zon zijn en een maan.
Zoals deze aan de Hemel staan als Getuigen,
zo zullen zijn kinderen zijn en voor Hem buigen.

Toch heeft U hem versmaadt en verstoten Uw gezalfde,
zodat het gesloten verbond met Uw knecht afkalfde.
Zijn kroon ter aarde toe ontwijd zijn muren stuk,
zijn vestingen verbroken tot puin, weg geluk.
Allen die op de weg voorbijgingen, plunderden hem,
hij werd een smaad voor al zijn buren, zij kenden geen rem.

U verhoogde toen de hand van de tegenstanders,
de scherpte van het zwaard bracht zelfs geen waterlanders.
Hij kon niet standhouden in het vechten, weg glans,
U wierp zijn troon op aarde neer, geen vreugdedans.
U heeft ook de dagen van zijn jeugd zelfs ingekort,
U heeft hem met schaamte bedekt, hij is ingestort.

Hoe lang nog, o Heer? zult U U verbergen,
zal Uw grimmigheid branden en mij tergen?
Gedenk wat mijn levensduur is, waarom zo kort,
de mens is gemaakt tot niets, die snel henen snort.
Welk weldenkend mens leeft er op aarde, die de dood niet zal zien,
en denkt zijn ziel te redden uit het machtig dodenrijk misschien?

Waar zijn toch, O Heer, Uw vroegere gunstbewijzen,
die U in Uw Trouw aan David zwoer, bij de wijzen?
Gedenkt, Heer, de smaad, uw knechten aangedaan,
hoe in mijn boezem, de spot, der volkeren staan?
Zij U daarmee smaden, maar nu ook Uw gezalfde,
laat zien wie U bent, dat Uw liefde niet afkalfde.

GELOOFD ZIJ DE HEER VOOR EEUWIG.

AMEN, JA AMEN.

Bewerkt door Joop Gilhuis

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht » Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken Over dit gedicht   
Geplaatst op: 18-05-2018

Beoordeel dit gedicht nu

10 9 8 7 6
5 4 3 2 1

Over deze dichter

Joop Gilhuis
Actief sinds: 09-12-2016 Auteursrechten
Op dit gedicht ‘Waar blijft des Heren trouw aan David?’ van Joop Gilhuis zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.