INLOGGEN
«»

Komen

Ik verstop me in de vernieuwde toiletten van mijn basisschool. De hond en zijn getinte man zoeken me. Zij stolen onze liefdesbrief. Nu mij.

Confettikanonnen weten ze over mij heen te schieten, wel een-en-vijftig keer. Alsof er groots feest is. Papieren vlokken in roze, geel en blauw dwarrelen om mij heen, op mij neer.
Ik bel het alarmnummer.
Ik wacht.
Haal lange stukken donker haar vol met droog en nat oorsmeer uit mijn oren. Ik trek.
Harder.

Ze kijken me aan. De hondenkop en zijn man. Het gevoel dat ontstaat wanneer anderen naar ons kijken, we weten dat we een object worden: schaamte.
Ik hoor hun stemmen. Geen woorden. Gezoem. Als de zwerm bijen om de kasten achter de schuur van mijn grootmoeders boerderij.
Ik raak hen kwijt.

Ik wacht. (En wacht, en wacht, wacht.)

Zes naakte atleten vinden me. Ze rennen. Bevrijden me. Douchen me, naakt. Schrobben me tot de huid van mijn bovenarmen losraakt en begint te bloeden. Ik zie het haar met mijn oorsmeer wegspoelen door het goedkope putje van de vieze doucheruimte. Een muffe geur verdwijnt.
De mannen drogen me. De wit katoenen doeken worden rood en zompig.
Het enige wat ik nog nodig heb is een paar beenwarmers.
Ik lach, uitgelaten.

De zes van hen brengen me persoonlijk thuis, met een bus. Het is donker en zij maken grappen. Ze schreeuwen. We

hobbelen
bobbelen
wobbelen

zo van links naar rechts en van voor naar achter -

Kinds, maar dan net iets harder, iets hobbeliger, bobbeliger, wobbeliger, gemener. Als de wipwap die te hard terugklapt tussen mijn benen.

In de hoek naast me ervaar ik een donker gestalte. Kleins, maar sterk. Een blind meisje voelt met haar rimpelige handjes aan me. Teder. Haar haren zijn blond, maar ik voel dat ze donker behoren te zijn. Ze telt tot elf. Het duurt tweeëntwintig minuten. Ik vind het fijn.

De bus rijdt over een hobbel heen; het is een hoofd. Het kijkt mij aan, staart. Ik hoor mijn ziel scheuren wanneer zijne blik mij doorboort. Mijn billen wippen omhoog, tuimelen opzij. We schreeuwen nee, maar het enige wat we nog zien zijn de peren die aan de fruitbomen van de kwekerij groeien.
Een grijpmachine, zo een als op de kermis, pakt ons op en er ontstaat een scheur in de vloer van de bus. Een scheur in mij. Het is als in een café: klein en donker. Als een afscheidsfeestje met citroenen als hapjes.

Thuis. Aankomen doe ik nooit.
Ze nemen me.

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht » Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken Over dit gedicht   
Geplaatst op: 16-11-2019

Beoordeel dit gedicht nu

10 9 8 7 6
5 4 3 2 1

Over deze dichter

Demi van Doorn
Actief sinds: 15-11-2019 Auteursrechten
Op dit gedicht ‘Komen’ van Demi van Doorn zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.