Dwazen

Willem Bernardus Tijssen

Mijn liefde is koorts.
Mijn ogen gloeien.
Mijn hart is een woestijn,
waarin geen geluk mag groeien.
Dor zijn de uren;
Een oase van pijn.
Mijn wens om meer te willen;
Te mooi om waar te zijn.

Mijn mond verlangt te kussen
De rode kersen in de maand mei;
Te plukken van de liefde
Van de vogels waarmee ik vrij.
Te dartelen als een vlinder
Voorafgaande aan mijn laatste nacht.
Te nemen van een vrijheid,
Die zo zelden op je wacht.

Ik struin, ik zal niet stranden;
Ik jut, ik vind het wel.
Geen kompas leidt mijn leven,
maar de zeewind bepaalt het spel.
Ik ben een zeemeeuw boven de golven;
Ik krijs en kras het liefdeswoord.
In hoogmoed zal ik verder vliegen
tot mijn hart door Cupido wordt doorboord.

Dwazen zijn nog maagden
In het schaarse licht ontspoord.
Bij het schijnsel van een kaarsje
Sluiten hun woorden de laatste poort.
Dwazen wijzen vooruit in iedere tijd.
Wijs is de dwaas die ons van de dwaasheid bevrijdt.

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht »

Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken

Over dit gedicht  

Geplaatst op: 14-05-2015

Beoordeel dit gedicht nu

Over deze dichter

Willem Bernardus Tijssen (Actief sinds: 02-03-2015)

Auteursrechten

Op dit gedicht ‘Dwazen’ van Willem Bernardus Tijssen zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.