Dierenleed

Willem Bernardus Tijssen

Een leeuw brult in de nacht,
Als hij getart wordt in zijn kracht.
Is hij in het oerwoud de laatste der Mohikanen?
Een koning zonder onderdanen?
Al spoedig dooft zijn ster, als het schot
Van de jager klinkt van ver.

Een olifant trompettert luid,
Als zijn rust verstoord wordt om
slagtanden of huid. Is hij te groot
Voor de kast met het aardse porselein?;
Een relikwie waarover de mens meester moet zijn?
Al spoedig blaast hij zijn laatste adem uit,
Als hij geveld wordt door een dodelijke spuit.

Een chimpansee lacht zijn tanden bloot,
Als zij gefilmd wordt voor een apennoot.
Is zij het clowneske menselijke evenbeeld; Een
Spiegel die om zijn menselijke trekken niet verveelt.
Al spoedig verandert haar lach in een grimas,
Als zij merkt dat het haar laatste optreden was.

Is het de mens die het hardste brult?;
Die zich in dierenhuiden hult?
Is het de mens die met zijn aardgenoten speelt?;
Die van alles neemt en nimmer deelt?
In het dierenrijk lijkt zijn almacht groot; tot dat
De slang hem aan zijn laatste maaltijd noodt.

Gedichten navigatie

« Vorige gedicht | Volgende gedicht »

Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken

Over dit gedicht  

Geplaatst op: 05-06-2015

Beoordeel dit gedicht nu

Over deze dichter

Willem Bernardus Tijssen (Actief sinds: 02-03-2015)

Auteursrechten

Op dit gedicht ‘Dierenleed’ van Willem Bernardus Tijssen zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.