De bijen en de Iemker
Het lied van de dwaze iemker ( een vervolg op Nijhoff )
Een stank van dode bijen,
Ze liggen daar bij hopen.
Over stank van dode bijen,
Die nimmer meer gedijen.
Komt hij, komt hij aangelopen.
Over hen, de dood versteven,
Komt hij, komt hij aangelopen.
Slaat alle korven open.
Begint dan zacht te beven,
Een te draaien om zijn as.
Begint dan zacht te beven,
De straf op zondig leven.
Om wat altijd diefstal was,
Gaat hij sneller draaien.
Om wat altijd diefstal was,
Genomen honing, ratenwas.
Steeds harder rond te zwaaien,
Slingert hij de honing uit.
Steeds harder rond te zwaaien,
Zijn armen wieken waaien.
Vliegt weg zijn honingbuit,
Ontdaan, ontlijfd, ontnomen.
Vliegt weg zijn honingbuit,
Als iemkerspoet eruit.
Het is hem slecht bekomen,
Gepot, geschapt, geborgen.
Het is hem slecht bekomen,
Zijn honingzoete dromen.
Het zomert, hij is gestorven,
Neerwaarts onder keien.
Het zomert, hij is gestorven.
Het zomert met lege korven.
Gedichten navigatie
« Vorige gedicht | Volgende gedicht »
Naar deze rubriek
Naar overzicht alle rubrieken
Over dit gedicht
Geplaatst op: 19-04-2014
Beoordeel dit gedicht nu
Over deze dichter
Guido van Geel (Actief sinds: 28-03-2014)
Informatie bij het gedicht
Geen fabel, maar lees eerst 'Het lied der dwaze bijen' van Martinus Nijhoff
Auteursrechten
Op dit gedicht ‘De bijen en de Iemker’ van Guido van Geel zijn auteursrechten van toepassing (©). Het gedicht is onder auteursrechtelijke bescherming geplaatst op Dichters.nl.